De ernst van het klimaatveranderingsprobleem is bekend.
De groeiende koolstofuitstoot zorgt voor stijgende temperaturen, waardoor het
leven op aarde steeds meer in de knel raakt. Eilanden staan op het punt om te
verdwijnen onder de stijgende zeespiegel. De schade veroorzaakt door
overstromingen en tropische stormen neemt toe. “Ons huis staat in brand en we
kijken de andere kant op”, zei Chirac in 2002 al tijdens de VN-top in
Johannesburg. Nu, 14 jaar later, voelen we meer dan ooit dat we iets moeten
doen. We voelen een ethische prikkel die momenteel vertaald wordt in een
officiële UN Declaration on the Ethical Principles in relation to Climate
Change door UNESCO, de VN-organisatie voor onderwijs, cultuur en wetenschap.
Doel: het klimaatakkoord van Parijs van december vorig jaar kracht bijzetten.
Maar kan zo’n ethische verklaring klimaatverandering echt helpen tegengaan?
Politieke
weerstand
Om te beginnen: het klimaatakkoord zorgt al voor actie.
De rijke landen gaan vanaf 2020 zeker 100 miljard dollar per jaar betalen om
minder ontwikkelde landen te helpen hun uitstoot te verminderen en zich te
beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Verder beloven alle landen
dat ze plannen gaan maken waarin staat hoe ze hun koolstofuitstoot gaan
beperken om de temperatuurstijging onder de gevarengrens van +2°C te houden.
Het probleem is dat deze plannen vrijwillig en onvoldoende zijn: opgeteld
leiden ze nu tot een temperatuurstijging van zeker 2,7 °C. Een ethisch duwtje
is dus geen grote luxe.
Al in 2009 zei UNESCO’s Wereldcommissie voor Techniek- en
Wetenschapsethiek (COMEST) dat de wereld dringend een ethische richtlijn nodig
had voor klimaatverandering. Dit advies stuitte toen echter op grote weerstand
van ontwikkelde landen (onder leiding van de VS en Canada) en de opkomende BRICS
(m.n. Brazilië, Rusland, India en China). Zij zagen het niet zitten om hun
economische groei te remmen met aanvullende ethische uitstootbeperkingen. Hun
formele argument was toen dat de klimaatwetenschap nog niet rijp was voor
definitieve ethische conclusies. Bovendien moest de klimaatkwestie helemaal
niet bij UNESCO besproken worden, maar binnen het VN-platform voor
klimaatonderhandelingen: de UNFCCC met zijn jaarlijkse “Conference of Parties”,
oftwel COP. Jaren lang werd het advies om een ethische verklaring te maken systematisch
terzijde geschoven, met steeds als diplomatieke conclusie dat COMEST vooral
door moest gaan met het klimaatprobleem ethisch te bestuderen.
Parijs eind 2015:
een nieuwe wind
In november 2015, toen UNESCO-lidstaten opnieuw
bijeenkwamen in Parijs, sloeg de wind om. Ten eerste was het VN-panel van
klimaatwetenschappers (IPCC) het er wel over eens dat de dreiging van
klimaatverandering toch echt serieus is. Daarnaast hadden de Franse
autoriteiten net een enorme internationale lobby opgezet om de VN-klimaatconferentie
(de “COP 21”) naar het inmiddels bekende VN-klimaatakkoord te loodsen. Dit
politieke momentum voor actie was zo sterk voelbaar in de zaal bij UNESCO, dat
slechts twee lidstaten bleven herhalen dat UNESCO niet de juiste plek was voor
klimaatonderhandelingen. De net aangetreden Assistent-Directeur Generaal voor
Sociale Wetenschappen van UNESCO, de Jordanese Nada Al-Nashif, betoogde dat
UNESCO de klimaatonderhandelingen niet dupliceerde, maar juist hielp met een ‘moreel
kompas’. Met luid applaus instrueerde UNESCO’s General Conference uiteindelijk COMEST,
na 6 jaar aarzelen, om een ethische verklaring te gaan maken.
Veel landen zijn bang voor zo’n moreel kompas: ze zien
het als drukmiddel. Uit COMEST’s rapporten blijkt echter dat een moreel kompas geen
‘moreel vingertje’ is (negatief), maar een lens waardoor we het
klimaatveranderingsprobleem beter leren begrijpen en aanpakken (positief). Dit
begint al met de manier waarop we klimaatverandering formuleren als probleem
waar we iets aan ‘moeten doen’. Achter deze formulering blijken diverse
traditionele ethische aannames schuil te gaan over wat moreel handelen is, over
causaliteit en wederkerigheid, zonder dat deze worden geanalyseerd. We zullen
er een paar onder loep nemen door de aanpak van klimaatverandering als morele
verplichting te analyseren.
Kant: wat moet dat
moet
Om te beginnen: wat is een morele plicht eigenlijk? Kants
analyse is dat een morele plicht allereerst universeel
is. Het maakt niet uit of je nu uit Amerika of Kiribati komt: wat op een
gegeven moment moet dat moet. Ten tweede is een morele handeling noodzakelijk, d.w.z. onafhankelijk van
wat een of andere morele autoriteit ervan vindt. Bijvoorbeeld helpen voorkomen
dat Kiribati onder de stijgende zee verdwijnt. Dit helpen is volgens Kant
moreel, niet omdat X of Y dit moreel vinden maar omdat het automatisch
voortvloeit uit een principe dat overal ter wereld geldig en noodzakelijk is
(‘de mens moet zich beschermen tegen zeespiegelstijging’). Kant noemt dit een
‘categorische imperatief’: een principe waarvan iedereen kan willen dat het een
algemene wet voor menselijk handelen wordt.
Deze ethische analyse legt meteen de vinger op de zere
plek: het klimaatakkoord kan niet gelden als algemene wet voor menselijk
handelen. Het committeert landen namelijk niet aan de veilige 2°C-grens (het
enige morele algemeen acceptabele principe), maar laat ze vrij om zelf te
beslissen hoeveel uitstoot ze gaan minderen. Dit is natuurlijk expres zo gedaan
omdat er anders waarschijnlijk überhaupt geen akkoord gekomen was. Maar
daardoor confronteert het de landen niet met hun morele verantwoordelijkheid om
te doen wat ze samen moeten doen om
een catastrofe te voorkomen.
Duizelingwekkende
complexiteit
Ethiek doet dit wel. Niet door te zeggen wat we moeten
doen, maar hoe we een ethische beslissing kúnnen nemen. Dan blijkt dat ons
traditionele kader voor ethische afwegingen niet past op het klimaatprobleem. Dit
kader veronderstelt namelijk ten onrechte een rationeel subject dat vrij is en
keuzes kan afwegen in het licht van duidelijk gedefinieerde causale relaties. Bij
klimaatverandering zijn deze relaties echter diffuus: je kunt niet uitstoot X
direct aan overstroming Y linken. Het probleem is ‘wicked’: er zijn meerdere
oorzaken en gevolgen. En we stuiten op een temporaliteitsprobleem: hoe stel je
verantwoordelijkheid vast als er zoveel actoren en generaties bij betrokken
zijn die teruggaan tot 1750? Daarbij komt de traagheid van klimaatverandering:
ze stopt niet zoals een ketel met kokend water stopt als we het gas uitdraaien.
We krijgen nu pas last van rookwalmen die twee eeuwen geleden de lucht in
gingen. Deze complexiteit is duizelingwekkend omdat we nú moeten handelen en
kiezen.
Maar waar waarop kunnen we ons morele keuzes dan wel
baseren? Hoe complex de situatie ook is, zegt Aristoteles, de menselijke ziel is
in staat om op elk moment het ‘goede’ te kennen en toe te passen in gedrag. Dit
‘goede handelen’ zag Aristoteles – die dokterszoon was – als het ‘juiste
midden’, zoals gezondheid altijd de juiste balans is tussen teveel en te weinig
(eten, beweging, etc.). De ethische handeling dus niet als de toepassing van
een algemeen principe zoals Kant, maar als een individuele uitvoering van het
goede (midden) in een concrete handeling. Om dit in elke situatie te kunnen,
zegt Aristoteles, is een ‘dispositie tot deugdelijk gedrag’ nodig die kan
worden verkregen door oefening en stimulering.
Iedereen ‘klimaatactor’
COMEST schetst een vergelijkbaar ethisch kader waarin
concreet per type kennis en speler deze ethische dispositie wordt bijgebracht. Iedereen
wordt ineens ‘klimaatactor’. De botanicus die vaststelt dat een malariamug nu
ineens kan overleven zou bijvoorbeeld gestimuleerd moeten worden om de juiste
autoriteiten hierover te informeren. De geohydroloog die grondwater onderzoekt
is met zulke vitale kennis bezig dat hij of zij zou kunnen focussen op het
informeren van kwetsbare bevolkingen: hoe kunnen zij hun overlevingsbron zelf
beter lokaliseren en meten? En de laag liggende eilanden weten dat ze binnenkort
moeten verhuizen en kunnen dus nu al beginnen met het opbouwen van de
noodzakelijke internationale solidariteit. Je zou veronderstellen dat deze klimaatalertheid
al volop in gang gezet is, maar niets is minder waar. We weten bijvoorbeeld dat
er een stroom van klimaatvluchtelingen in de maak is, maar de ethische vraag hoe
we ze gaan ‘verdelen’ blijft angstvallig onbesproken.
Science fiction
Dit laatste voorbeeld laat goed de ethische kern van het klimaatprobleem
zien: het plaatst ons in een verhouding tot ‘de Ander’. Maar welke Ander en
welke verhouding? Om die ethische vraag te beantwoorden moet de Ander eerst zichtbaar
gemaakt worden, en dat gebeurt nauwelijks in het klimaatakkoord van Parijs. Het
akkoord stelt weliswaar regelmatig dat er extra gedacht moet worden aan “kwetsbare
landen”, maar nodigt niet uit om kwetsbaren en hun kwetsbaarheden in kaart te
brengen: baby’s? ouderen? boeren in droge gebieden? deltabewoners? Eskimo’s? Daardoor
wordt de (kwetsbare) Ander onvoldoende beschermd.
De Ander die het meest zal lijden door ons toedoen wordt
in het akkoord zelfs geheel buiten beschouwing gelaten: de toekomstige
generaties. Op zich is dit niet zo verwonderlijk, omdat we er bij ethische dilemma’s
traditioneel vanuit gaan dat de betrokken personen op zijn minst bestáán (het
wederkerigheidsbeginsel). Dat geldt echter niet voor de vele Anderen die nog
geboren moet worden, en dus vallen ze makkelijk buiten de boot. UNESCO’s
ethische verklaring zal dit waarschijnlijk trachten te corrigeren door
lidstaten te motiveren tot meer lange-termijn beleid. Maar hoe?
Een ethisch gedachtenexperiment: stel je voor dat de
generaties uit het jaar 2500 nu konden zien hoe wij met de aarde omgaan. Die
zouden door het plafond springen! Echt science fiction is dit scenario niet.
Een recent working paper van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
laat zien hoe de Ander die in temporeel opzicht ver van ons verwijderd is toch
een stem kan krijgen in de politiek. Bijvoorbeeld door een ‘Derde Kamer’ van Guardians
of Future Generations op te richten. Meerdere landen hebben al een stap in die
richting gezet zoals Israël (Commission for Future Generations) en Hongarije
(Parliamentary Commissioner for Future Generations). Onze Staatssecretaris van Infrastructuur
en Milieu, Sharon Dijksma, kreeg recentelijk een manifest uitgereikt van DWARS,
de jongerenorganisatie van Groen Links, die pleit voor een officiële Ombudsman
voor Toekomstige Generaties. Deze Ombudsman is volgens DWARS noodzakelijk om
het recht op een leefbaar milieu voor toekomstige generaties te waarborgen.
Conclusie
Bovenstaande voorbeelden laten zien hoe een ethische
verklaring over klimaatverandering landen kan inspireren tot een completere en
daardoor efficiëntere aanpak van het probleem. Niet door ze harde
verplichtingen op te leggen, want juridisch bindend – zoals conventies – zijn
VN-verklaringen niet. Ook niet door schuldigen en slachtoffers aan te wijzen
(negatief), want ethiek is eerder een kritische reflectie over hoe een ‘juiste
keuze’ tot stand kan komen (constructief). Zo’n ethische keuze gaat over meer
dan praktische zaken als kosten en uitstootquota, ze gaat ook over de vraag wie
en wat mag blijven leven bijvoorbeeld.
Tot dusver hield de internationale gemeenschap deze ethische
discussie bij UNESCO en de klimaatonderhandelingen zover mogelijk uit elkaar. Want
regeringen zijn bang voor extra verplichtingen en kosten omdat die ze
onpopulair maken. Maar misschien dat UNESCO’s ethische verklaring een publiek
debat op gang weet te brengen dat onze ogen zal openen en deze ‘extra kosten’ anders
gaat analyseren. Bijvoorbeeld als iets dat nu eenmaal moet omdat er anders niets van specifieke kwetsbare samenlevingen
overblijft. Of als een spotprijsje voor het voorkomen van een onbeschrijfelijke
hoeveelheid migratiepijn en -ellende over niet al te lange tijd.
Als zo’n debat de komende klimaatonderhandelingen kan beïnvloeden, te beginnen met de ‘COP 22’ in Marrakesh in november dit jaar, dan
heeft UNESCO’s ethische verklaring al gewerkt. Het is nu vooral wachten op november
2017, als UNESCO’s Algemene Conferentie de verklaring hoogstwaarschijnlijk met een
standing ovation zal aannemen.
Twitter: @Oosterenvan