Monday, October 17, 2016

Klimaatverandering te lijf met ethiek

De ernst van het klimaatveranderingsprobleem is bekend. De groeiende koolstofuitstoot zorgt voor stijgende temperaturen, waardoor het leven op aarde steeds meer in de knel raakt. Eilanden staan op het punt om te verdwijnen onder de stijgende zeespiegel. De schade veroorzaakt door overstromingen en tropische stormen neemt toe. “Ons huis staat in brand en we kijken de andere kant op”, zei Chirac in 2002 al tijdens de VN-top in Johannesburg. Nu, 14 jaar later, voelen we meer dan ooit dat we iets moeten doen. We voelen een ethische prikkel die momenteel vertaald wordt in een officiële UN Declaration on the Ethical Principles in relation to Climate Change door UNESCO, de VN-organisatie voor onderwijs, cultuur en wetenschap. Doel: het klimaatakkoord van Parijs van december vorig jaar kracht bijzetten. Maar kan zo’n ethische verklaring klimaatverandering echt helpen tegengaan?

Politieke weerstand

Om te beginnen: het klimaatakkoord zorgt al voor actie. De rijke landen gaan vanaf 2020 zeker 100 miljard dollar per jaar betalen om minder ontwikkelde landen te helpen hun uitstoot te verminderen en zich te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Verder beloven alle landen dat ze plannen gaan maken waarin staat hoe ze hun koolstofuitstoot gaan beperken om de temperatuurstijging onder de gevarengrens van +2°C te houden. Het probleem is dat deze plannen vrijwillig en onvoldoende zijn: opgeteld leiden ze nu tot een temperatuurstijging van zeker 2,7 °C. Een ethisch duwtje is dus geen grote luxe.

Al in 2009 zei UNESCO’s Wereldcommissie voor Techniek- en Wetenschapsethiek (COMEST) dat de wereld dringend een ethische richtlijn nodig had voor klimaatverandering. Dit advies stuitte toen echter op grote weerstand van ontwikkelde landen (onder leiding van de VS en Canada) en de opkomende BRICS (m.n. Brazilië, Rusland, India en China). Zij zagen het niet zitten om hun economische groei te remmen met aanvullende ethische uitstootbeperkingen. Hun formele argument was toen dat de klimaatwetenschap nog niet rijp was voor definitieve ethische conclusies. Bovendien moest de klimaatkwestie helemaal niet bij UNESCO besproken worden, maar binnen het VN-platform voor klimaatonderhandelingen: de UNFCCC met zijn jaarlijkse “Conference of Parties”, oftwel COP. Jaren lang werd het advies om een ethische verklaring te maken systematisch terzijde geschoven, met steeds als diplomatieke conclusie dat COMEST vooral door moest gaan met het klimaatprobleem ethisch te bestuderen.

Parijs eind 2015: een nieuwe wind

In november 2015, toen UNESCO-lidstaten opnieuw bijeenkwamen in Parijs, sloeg de wind om. Ten eerste was het VN-panel van klimaatwetenschappers (IPCC) het er wel over eens dat de dreiging van klimaatverandering toch echt serieus is. Daarnaast hadden de Franse autoriteiten net een enorme internationale lobby opgezet om de VN-klimaatconferentie (de “COP 21”) naar het inmiddels bekende VN-klimaatakkoord te loodsen. Dit politieke momentum voor actie was zo sterk voelbaar in de zaal bij UNESCO, dat slechts twee lidstaten bleven herhalen dat UNESCO niet de juiste plek was voor klimaatonderhandelingen. De net aangetreden Assistent-Directeur Generaal voor Sociale Wetenschappen van UNESCO, de Jordanese Nada Al-Nashif, betoogde dat UNESCO de klimaatonderhandelingen niet dupliceerde, maar juist hielp met een ‘moreel kompas’. Met luid applaus instrueerde UNESCO’s General Conference uiteindelijk COMEST, na 6 jaar aarzelen, om een ethische verklaring te gaan maken.

Veel landen zijn bang voor zo’n moreel kompas: ze zien het als drukmiddel. Uit COMEST’s rapporten blijkt echter dat een moreel kompas geen ‘moreel vingertje’ is (negatief), maar een lens waardoor we het klimaatveranderingsprobleem beter leren begrijpen en aanpakken (positief). Dit begint al met de manier waarop we klimaatverandering formuleren als probleem waar we iets aan ‘moeten doen’. Achter deze formulering blijken diverse traditionele ethische aannames schuil te gaan over wat moreel handelen is, over causaliteit en wederkerigheid, zonder dat deze worden geanalyseerd. We zullen er een paar onder loep nemen door de aanpak van klimaatverandering als morele verplichting te analyseren.

Kant: wat moet dat moet

Om te beginnen: wat is een morele plicht eigenlijk? Kants analyse is dat een morele plicht allereerst universeel is. Het maakt niet uit of je nu uit Amerika of Kiribati komt: wat op een gegeven moment moet dat moet. Ten tweede is een morele handeling noodzakelijk, d.w.z. onafhankelijk van wat een of andere morele autoriteit ervan vindt. Bijvoorbeeld helpen voorkomen dat Kiribati onder de stijgende zee verdwijnt. Dit helpen is volgens Kant moreel, niet omdat X of Y dit moreel vinden maar omdat het automatisch voortvloeit uit een principe dat overal ter wereld geldig en noodzakelijk is (‘de mens moet zich beschermen tegen zeespiegelstijging’). Kant noemt dit een ‘categorische imperatief’: een principe waarvan iedereen kan willen dat het een algemene wet voor menselijk handelen wordt.

Deze ethische analyse legt meteen de vinger op de zere plek: het klimaatakkoord kan niet gelden als algemene wet voor menselijk handelen. Het committeert landen namelijk niet aan de veilige 2°C-grens (het enige morele algemeen acceptabele principe), maar laat ze vrij om zelf te beslissen hoeveel uitstoot ze gaan minderen. Dit is natuurlijk expres zo gedaan omdat er anders waarschijnlijk überhaupt geen akkoord gekomen was. Maar daardoor confronteert het de landen niet met hun morele verantwoordelijkheid om te doen wat ze samen moeten doen om een catastrofe te voorkomen.

Duizelingwekkende complexiteit

Ethiek doet dit wel. Niet door te zeggen wat we moeten doen, maar hoe we een ethische beslissing kúnnen nemen. Dan blijkt dat ons traditionele kader voor ethische afwegingen niet past op het klimaatprobleem. Dit kader veronderstelt namelijk ten onrechte een rationeel subject dat vrij is en keuzes kan afwegen in het licht van duidelijk gedefinieerde causale relaties. Bij klimaatverandering zijn deze relaties echter diffuus: je kunt niet uitstoot X direct aan overstroming Y linken. Het probleem is ‘wicked’: er zijn meerdere oorzaken en gevolgen. En we stuiten op een temporaliteitsprobleem: hoe stel je verantwoordelijkheid vast als er zoveel actoren en generaties bij betrokken zijn die teruggaan tot 1750? Daarbij komt de traagheid van klimaatverandering: ze stopt niet zoals een ketel met kokend water stopt als we het gas uitdraaien. We krijgen nu pas last van rookwalmen die twee eeuwen geleden de lucht in gingen. Deze complexiteit is duizelingwekkend omdat we nú moeten handelen en kiezen.

Maar waar waarop kunnen we ons morele keuzes dan wel baseren? Hoe complex de situatie ook is, zegt Aristoteles, de menselijke ziel is in staat om op elk moment het ‘goede’ te kennen en toe te passen in gedrag. Dit ‘goede handelen’ zag Aristoteles – die dokterszoon was – als het ‘juiste midden’, zoals gezondheid altijd de juiste balans is tussen teveel en te weinig (eten, beweging, etc.). De ethische handeling dus niet als de toepassing van een algemeen principe zoals Kant, maar als een individuele uitvoering van het goede (midden) in een concrete handeling. Om dit in elke situatie te kunnen, zegt Aristoteles, is een ‘dispositie tot deugdelijk gedrag’ nodig die kan worden verkregen door oefening en stimulering.

Iedereen ‘klimaatactor’

COMEST schetst een vergelijkbaar ethisch kader waarin concreet per type kennis en speler deze ethische dispositie wordt bijgebracht. Iedereen wordt ineens ‘klimaatactor’. De botanicus die vaststelt dat een malariamug nu ineens kan overleven zou bijvoorbeeld gestimuleerd moeten worden om de juiste autoriteiten hierover te informeren. De geohydroloog die grondwater onderzoekt is met zulke vitale kennis bezig dat hij of zij zou kunnen focussen op het informeren van kwetsbare bevolkingen: hoe kunnen zij hun overlevingsbron zelf beter lokaliseren en meten? En de laag liggende eilanden weten dat ze binnenkort moeten verhuizen en kunnen dus nu al beginnen met het opbouwen van de noodzakelijke internationale solidariteit. Je zou veronderstellen dat deze klimaatalertheid al volop in gang gezet is, maar niets is minder waar. We weten bijvoorbeeld dat er een stroom van klimaatvluchtelingen in de maak is, maar de ethische vraag hoe we ze gaan ‘verdelen’ blijft angstvallig onbesproken.

Science fiction

Dit laatste voorbeeld laat goed de ethische kern van het klimaatprobleem zien: het plaatst ons in een verhouding tot ‘de Ander’. Maar welke Ander en welke verhouding? Om die ethische vraag te beantwoorden moet de Ander eerst zichtbaar gemaakt worden, en dat gebeurt nauwelijks in het klimaatakkoord van Parijs. Het akkoord stelt weliswaar regelmatig dat er extra gedacht moet worden aan “kwetsbare landen”, maar nodigt niet uit om kwetsbaren en hun kwetsbaarheden in kaart te brengen: baby’s? ouderen? boeren in droge gebieden? deltabewoners? Eskimo’s? Daardoor wordt de (kwetsbare) Ander onvoldoende beschermd.

De Ander die het meest zal lijden door ons toedoen wordt in het akkoord zelfs geheel buiten beschouwing gelaten: de toekomstige generaties. Op zich is dit niet zo verwonderlijk, omdat we er bij ethische dilemma’s traditioneel vanuit gaan dat de betrokken personen op zijn minst bestáán (het wederkerigheidsbeginsel). Dat geldt echter niet voor de vele Anderen die nog geboren moet worden, en dus vallen ze makkelijk buiten de boot. UNESCO’s ethische verklaring zal dit waarschijnlijk trachten te corrigeren door lidstaten te motiveren tot meer lange-termijn beleid. Maar hoe?

Een ethisch gedachtenexperiment: stel je voor dat de generaties uit het jaar 2500 nu konden zien hoe wij met de aarde omgaan. Die zouden door het plafond springen! Echt science fiction is dit scenario niet. Een recent working paper van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid laat zien hoe de Ander die in temporeel opzicht ver van ons verwijderd is toch een stem kan krijgen in de politiek. Bijvoorbeeld door een ‘Derde Kamer’ van Guardians of Future Generations op te richten. Meerdere landen hebben al een stap in die richting gezet zoals Israël (Commission for Future Generations) en Hongarije (Parliamentary Commissioner for Future Generations). Onze Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, Sharon Dijksma, kreeg recentelijk een manifest uitgereikt van DWARS, de jongerenorganisatie van Groen Links, die pleit voor een officiële Ombudsman voor Toekomstige Generaties. Deze Ombudsman is volgens DWARS noodzakelijk om het recht op een leefbaar milieu voor toekomstige generaties te waarborgen.

Conclusie

Bovenstaande voorbeelden laten zien hoe een ethische verklaring over klimaatverandering landen kan inspireren tot een completere en daardoor efficiëntere aanpak van het probleem. Niet door ze harde verplichtingen op te leggen, want juridisch bindend – zoals conventies – zijn VN-verklaringen niet. Ook niet door schuldigen en slachtoffers aan te wijzen (negatief), want ethiek is eerder een kritische reflectie over hoe een ‘juiste keuze’ tot stand kan komen (constructief). Zo’n ethische keuze gaat over meer dan praktische zaken als kosten en uitstootquota, ze gaat ook over de vraag wie en wat mag blijven leven bijvoorbeeld.

Tot dusver hield de internationale gemeenschap deze ethische discussie bij UNESCO en de klimaatonderhandelingen zover mogelijk uit elkaar. Want regeringen zijn bang voor extra verplichtingen en kosten omdat die ze onpopulair maken. Maar misschien dat UNESCO’s ethische verklaring een publiek debat op gang weet te brengen dat onze ogen zal openen en deze ‘extra kosten’ anders gaat analyseren. Bijvoorbeeld als iets dat nu eenmaal moet omdat er anders niets van specifieke kwetsbare samenlevingen overblijft. Of als een spotprijsje voor het voorkomen van een onbeschrijfelijke hoeveelheid migratiepijn en -ellende over niet al te lange tijd.

Als zo’n debat de komende klimaatonderhandelingen kan beïnvloeden, te beginnen met de ‘COP 22’ in Marrakesh in november dit jaar, dan heeft UNESCO’s ethische verklaring al gewerkt. Het is nu vooral wachten op november 2017, als UNESCO’s Algemene Conferentie de verklaring hoogstwaarschijnlijk met een standing ovation zal aannemen.


Twitter: @Oosterenvan