Sunday, January 25, 2015

Een co-product van God en mij (Dialoog met Marcus Aurelius)



Tussen alle getwitterde en gesposte foto’s en linkjes heb ik wel eens behoefte aan wat mensen nu zelf opschrijven over het leven. Wat dat betreft was het boek “Overpeinzingen” van de Romeinse Keizer Marcus Aurelius (121 – 180) een verademing. Hieronder wat citaten met mijn commentaar.



Ook al barst u van woede, de mensen zullen geen haar veranderen.” Een wijze les. Want daar sta je dan met je giga-woede. Probeer eerder te begrijpen hoe goede en slechte mensen functioneren en pas je verwachtingen daarop aan: “Wie niet wil dat een slecht mens kwaad doet, is als iemand die niet wil dat de vijgenboom sap naar zijn vruchten voert of kinderen huilen of paarden hinniken of dat allerlei andere onvermijdelijke dingen gebeuren.” 

Goed. Mooi inzicht, maar makkelijker gezegd dan gedaan! Want zelfs als een stomme kopieermachine weigert een kopietje te maken ga ik nog steeds door het plafond. Ook al weet ik dat ik me hiermee belachelijk maak: “Bedenkt dat wie ontstemd is, zich gedraagt als een spartelend en krijsend varken dat geslacht wordt of als iemand die stilletjes alleen in bed jammert over het onafwendbare lot.” Het goede nieuws: tien jaar geleden kon je mijn krijsen en jammeren nog horen. Nu hoor alleen ik het nog.

En dan is het alsof Marcus Aurelius plotseling een luikje in de tekst openschuift, eruit stapt en ons toeblaft in het gezicht: “Houd op met het loze gepraat over hoe een goed mens behoort te zijn, maar wéés er een”. Dit is wat je noemt een bijzonder special effect van een tekst uit de tweede eeuw na Christus. Niets aan toe te voegen: prachtig!

Waar ik wel wat aan toe te voegen heb is aan Aurelius' geloof in predestinatie. “Wat u ook overkomt, het werd u in de eeuwigheid toebereid. De draden van het lot spinnen de substantie van het leven in het trefpunt van de eeuwigheid met het nu.” Ik geloof niet in God en in eeuwige lotsbestemming. Maar als ik achterom kijk dan meen ik toch een zekere logica in mijn leven te ontdekken die mij overstijgt. Ik vond het daarom een mooi idee dat die logica gesponnen wordt vanuit een soort eeuwige sfeer, maar geborduurd wordt op een rommelig nu waarin ik rondhobbel. Een soort co-product van God en mij dus.

Laat mij er nog even van genieten. Want Aurelius heeft gelijk: “Nog even en ook gij zult de ogen sluiten, en spoedig beweent een ander de man die ú begroef.

Sunday, January 18, 2015

Charlie Hebdo en Marcus Aurelius: De kunst van het ontwijken



Het lijkt erop dat we inmiddels met zijn allen zo strak op elkaar zitten dat de minst of geringste beweging hier daar pijn doet. Een tekening van de profeet hier, een storm van protest en doodsbedreigingen daar. Ik denk niet dat we te strak met elkaar verbonden zijn, maar dat de verbinding niet soepel genoeg is. Te weinig smeerolie.

 








Waar halen we die smeerolie? Misschien uit de overpeinzingen van keizer Marcus Aurelius, die tijdens zijn laatste veldtochten zijn overpeinzingen op papier zette:




Het leven is een sport, waarin blessures onontkoombaar zijn. De kunst is dus om niet teveel kwaad te zoeken achter blessures maar om in ieder geval de meest onhandige medespelers “goedsmoeds uit de weg te gaan”.

Naar mijn idee is dit ook waar de laatste Charlie om vraagt met de titel “Alles is vergeven”, die totaal niet past in het gebruikelijke provocerende register van Charlie Hebdo. Voor mij is deze zin de smeerolie die Charlie Hebdo normaal gesproken achterwege laat. Het is een veelbetekenend zinnetje dat ver boven het provocatieniveau uitsteekt en lijkt te zeggen: “wat ook bij deze tekening onbedoeld gevoeld moge worden, vergeef het en ga het goedsmoeds uit de weg”. 

En voor het geval deze smeerolie onvoldoende zou werken voegde Charlie nog een stoot smeermiddel toe als ondertitel: "Onverantwoordelijke krant”. Zeker niet om lekker te mogen kwetsen zonder ter verantwoording geroepen te kunnen worden! Maar meer - zoals het Charlie betaamt - als zelfspot: “Neem ons nu voor wat we zijn, we zijn nu eenmaal een stelletje onverbeterlijke grappenmakers. En sorry als we af en toe wat te grof overkomen”.


Het Franse journaal interviewde een man die bij een krantenkiosk wegliep met de befaamde Charlie Hebdo van na de aanslag. Terwijl hij het krantje met beide handen langzaam op en neer bewoog zei hij: “wat een plezier om te leven in een maatschappij met dit soort vrijheid”. Ik voelde toen ook even die vrijheid door mij heen stromen. En een intense blijdschap.

Sunday, January 11, 2015

Méditation sur le sens du geste durable et de la vie elle-même



Il existe un proverbe italien qui dit: « Chi pianta datteri non ne mangia » (celui qui plante des dattes n’en mangera point). Ce proverbe est basé sur l’idée selon laquelle un dattier ne donne pas de dattes avant 100 ans. Ce proverbe joue avec notre capacité à donner du sens à nos gestes durables. Il nous décourage en nous montrant que le chemin du dattier est long et que nous n’en goûterons même pas les fruits. Pourtant nous sentons bien la nécessité de construire un monde durable, car sinon il risque de ne plus y avoir de dattes.

Ce qui nous motivera et guidera sur le chemin du monde durable est le sens que ce monde nous inspire. Ce sens, Jean de la Fontaine l’a bien décrit dans sa fable intitulée « Le vieillard et les trois jeunes hommes ». Trois jeunes se moquent d’un vieillard en train de planter un arbre et mettent en doute le sens de son geste : « à quoi bon charger votre vie des soins d’un avenir qui n’est pas fait pour vous? »

Il leur répond que toutes vies sont courtes et que « tout établissement vient tard et dure peu ». Se situer tôt ou tard dans ce lent progrès vers le changement n’a donc pas de sens pour lui. Ce qui a un sens pour lui en revanche est que le noyau soit planté. Et ce sens se traduit pour lui par le plaisir de planter le noyau d’un monde de demain : « cela même est un fruit que je goûte aujourd’hui ». Il se trouve que les trois jeunes meurent l’un après l’autre avant le vieillard, sans jamais voir le monde de demain. Ces trois morts confirment tragiquement le sens du geste du vieillard.



Tout ce que nous faisons ne prend sons sens profond que dans une perspective à long terme et collective. Ce sens ne peut pas être trouvé dans le goût d'une datte qui n'a pas encore été récoltée. Ce sens peut cependant se savourer comme un avant-goût du monde meilleur. Car bien que le monde meilleur sera toujours caché derrière l’horizon, on peut déjà le voir et y contribuer activement ensemble.

L'importance de l'avant-goût dans la vie, je l'ai vécu de façon très forte en 2004 lors de mon voyage à pied de Saint-Jean Pied de Port (France) à Saint-Jacques de Compostelle (Espagne). Ce voyage n’était pas seulement magnifique en raison des beaux paysages que j’ai traversés, mais surtout car il me liait à un but particulier que je partageais avec d’innombrables autres pèlerins. Comme beaucoup de pèlerins j’étais déçu d’arriver à Saint-Jacques, car le voyage était terminé et on avait perdu le but commun qui avait permis d’engager tant de repas, de conversations et de découvertes ensemble.

Mon carnet de pèlerin que je faisais tamponner dans chaque refuge où je passais la nuit. Il représente le sens de mon voyage, beaucoup plus que le certificat en latin attestant de mon arrivée que j'ai reçu à la cathédrale de St. Jacques de Compostelle.




Je suis resté trois jours sur place à Saint-Jacques car j’avais marché quand même 764 kilomètres pour venir jusque-là ! Je pensais donc que cela devait avoir un sens que d’y passer au moins un peu de temps. Eh bien, pas dans mon expérience. Pour moi le sens et le plaisir ne venaient pas des dattes métaphoriques que je pensais goûter à la fin du voyage. Ils découlaient plutôt de l'aventure elle-même qu'un dattier invisible avait sous-tendue et orientée du début jusqu’à la fin. Non pas comme un paradis céleste inaccessible, mais comme un paradis humain concret auquel j'accédais tout au long du voyage sans en être conscient.

J’espère qu’il en sera de même pour le voyage vers le monde durable qui, une fois « terminé », ne nous offrira peut-être pas non plus toutes les dattes qu’on espère y goûter. Que cette perspective ne nous empêche pas de partager le plaisir et l’effort de le construire ensemble!

Thursday, January 8, 2015

Philosophy, art and happiness


Philosophy helps us understand our existence and our fate, which cannot be understood in terms of answers but much better in terms of questions. What’s life about? Fill in your answer and you’ll realize that it is in fact a question, for example “being a good mother”. When do you call a mother a good mother? A mother who spends a lot of time with her children and is “sweet” with them most of the time? And how about being “a good friend” or “as happy as possible”: what does this mean? What do you need to do for this and how much? Philosophy is a tool that helps you understand what kind of balance happiness, good friendship and good motherhood presuppose.

Art helps us in a similar way. Like philosophy it doesn’t tell us upfront what life is about but it provides us with context that helps us better understand and “taste” it. Fear, anger, the need for love, frustrated ambitions and feelings of uselessness and meaninglessness, we all meet these challenges in a certain way during our lives. In literature, opera and other art forms these challenges come to us in very concentrated “samples” that broaden our reflection and trigger our sensitivity. 

Stories for example influence our experience of what is important in life. Photographs can change our experience of beauty by introducing us to new forms of beauty. What touches us is not necessarily what the picture shows but the way it shows it, or even what it doesn't show us. Like an interesting view that puts your curiosity to the test because you can’t see it:

"Window of opportunities" symbolizes the opportunities you can sense but that you won't see if you don't train your eye to open it further.
Philosophy and art aren't views or windows on reality but new realities created by the philosopher and the artist. These new realities function like mirrors that reflect our personality and our personal ways of making sense of the world. They subtly resonate and interfere with our spontaneous and intimate tendencies, beliefs and tastes. That’s why a good philosophy, a good picture or a good song triggers an emotional reaction: they tell us who we are by playing with what we think we hide. 

How sharp are the limits of humanity?



 “Every generation has the obligation to free men’s minds for a look at new worlds … to look out from a higher plateau than the last generation.”

Ellison S. Onizuka


Technology is constantly changing our society and confronts us with ethical questions. We are capable of modifying the human genome, but should we actually change human nature forever? In his essay The Limits of humanity the Dutch philosopher Peter-Paul Verbeek discusses the ethical debate about the influences of technology on our society.

Bioconservatives’ mistrust
Bioconservatives like Jürgen Habermas and Francis Fukuyama mistrust the influence of certain new technologies and want to protect the “limits” of humanity. They argue that human nature could create a dangerous inequality between the enhanced and the enhancers, because the enhancers (“the programmers”) would have the power over the genetic characteristics of the enhanced (“the programmed”). Secondly, changing human nature could threaten the meaning and value of human life which by nature is neither eternal, nor perfectly happy and controllable.

Transhumanists’ blind trust
On the other hand transhumanists like Nick Bostrom argue that technology increases the value and dignity of human life and that we must therefore use it for that purpose as much as we can. Think of euthanasia which offers the dying person the freedom to choose his moment of death and the amount of suffering to endure. Secondly, transhumanists argue that mankind is a product of evolution itself and that it would therefore be unnatural to suddenly stop this process at the current stage of mankind.

Mankind and technology are interwoven
These two opposite positions (mistrust versus blind trust) have run into a deadlock. Verbeek’s essay proposes a way out. It starts by nuancing the bioconservative’s argument that we should protect mankind from the potentially dehumanizing influence from technology. Verbeek shows that technology cannot be understood as an external influence to a “more pure” and low tech humanity since humanity and technology have always been interwoven like the sugar in your coffee. Illustrations of this are the invention of the wheel, writing, electricity, internet and vaccinations: they were not simply “additions” to mankind, they changed mankind. They became the new structure and “texture” of the reality in which we live, perceive, think, relate to others and constantly make decisions.

We’re so immersed in technology that we don’t even realize how technology-based all our moral decisions are. Take the decision how fast we drive and therefore how much risk we take to harm others: it is shaped by the design of the road, the power of the engine and the presence of objects like speed control radars and speed tables. As a consequence, these technologies cannot be judged from the viewpoint of a technology neutral world in which our behavior has not been influenced by it already. But how can technology be judged ethically if it’s already all over the place?

This road in Stewart (Florida) has several speed tables that are a way of "moralizing by technology".

Technology shapes our intentions
To answer this question Verbeek explains that although technology profoundly changes our reality and the decisions we make, it doesn’t decide for us. Verbeek gives a personal example of echoscopy, which ““translated” our unborn child into a possible patient, inborn illnesses into forms of suffering that could have been avoided and us into deciders on the life of our child”. In other words echoscopy has a strong influence on the decisions parents have to make – it even creates new choices – but not a decisive influence. It doesn’t threaten the freedom of autonomous, individual and responsible human beings, it shapes that freedom. The challenge is to analyze this technological influence both without refusing it too quickly out of bioconservative mistrust and without trusting it too eagerly like the transhumanists. But how?

Not "yes or no" but "how?"
Verbeek proposes to avoid the Scylla and Charybdis of mistrust and blind trust by understanding our relation to technology as one in which we need to entrust ourselves to technology. Instead of focusing on the moral acceptability of a certain technology Verbeek proposes that we analyze the quality of life that could be achieved with this technology. In this approach ethics’ primary role is not primarily to decide whether or not a technology can enter humanity, but to help mankind assess the new ways of “being human” that will emerge from it. That’s what ethics is about after all: thinking about what a good life is and how we should live to live a good life.

Conclusion
This assessment will not be possible if ethics remains stuck in a debate “pro” or “against” new technologies that doesn’t address the question how these technologies would change our lives and its quality. A fruitful ethical debate requires that we try to answer that question, which in turn requires us to be more explicit about what we consider a good life. In his fascinating essay, Verbeek uses literature as one of the sources of inspiration that can help provide the depth that is necessary for such debate. What makes this exploration of mankind’s exciting is that it brings us closer to the “limits of humanity” as the title suggests. To discover however that these limits are much less sharp than we might have thought.

The quote by which I started this blog is printed in every US passport.